Coda's kiezen voor tolken

W&G 05-2011 Broer en zus, Andries (60) en Tjitske (56) van der Meulen delen niet alleen hun dove ouders. Ze kozen ook hetzelfde beroep. Allebei werden ze tolk gebarentaal en allebei vieren ze dit jaar hun 25e jarige jubileum als tolk. Een mooie reden om ze op te zoeken en te vragen ‘hoe het allemaal zo gekomen is’

.tolken nr 6 2011

Plaats van het interview: de grote woonkamertafel in het gezellige huis vol snuisterijen van Tjitske in Haulerwijk. Een Fries dorp, gelegen tegen de grens van de provincie Groningen. Tjtske woont er al haar hele leven. Andries en Tjitske groeiden hier op, in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw, als zoon en dochter van een dove kleermaker en zijn dove vrouw. Broer Andries woont op drie kwartier rijden in Thesinge, een dorpje ten noordoosten van de stad Groningen. Tjitske omhelst broer Andries als die iets later dan afgesproken de keuken binnenstapt. Dat Tjitske en Andries uit hetzelfde nest komen kun je duidelijk zien: beiden zijn klein, stevig van postuur en goedlachs.

Florence Nightingale syndroom
Andries: ‘Wij tolkten van kinds af aan al voor onze ouders. Vaak meer dan ons lief was. Ik moest mee naar de dokter en naar ouderavonden. Toen mijn ouders voor het eerst een TV kregen, ik was een jaar of 7, werd ik om 8 uur, als ik eigenlijk al in bed lag, weer naar beneden geroepen om het journaal te tolken. Daar had ik een ontzettende hekel aan. Als we naar de kerk gingen vroeg de dominee ons om onze ouders na afloop van de dienst op zondag te vertellen waar de preek over ging. Als vader ernaar vroeg, was ik meestal kort: ‘de dienst ging over God’. Laaiend werd hij dan!’ Tjitske: ‘Door onze jeugd en opvoeding kenden wij een bijzonder trucje, namelijk het omzetten van gesproken Nederlands in gebarentaal en andersom. Dat was leuk, je was speciaal en je voelde je gewaardeerd. Om onze ouders van informatie te voorzien leerden we heel vanzelfsprekend samenvattingen maken van een situatie. We oefenden ons in het snel doorhebben waar een gesprek of een situatie over gaat. Onze jeugd was in die zin een en al training voor het tolkenberoep. Daar hadden wij geen speciale opleiding voor nodig.’ Andries: ‘Veel volwassen coda’s lijden aan het zogenaamde Florence Nightingale syndroom. Dat wil zeggen dat wij overdreven dienend en verzorgend zijn geworden.’ Tjitske vult aan: ‘We zijn gewend geraakt aan ‘dienen en helpen’ aan de ene kant en een groot schuldgevoel dat altijd op de loer ligt aan de andere kant, we konden namelijk nooit álles tolken. Die twee kanten zijn vrijwel onuitpoetsbaar in ons karakter gesleten.’

Verkorte opleiding
Andries: ‘Na mijn middelbare school koos ik op mijn eenentwintigste voor de opleiding van verpleegkundige. Ik ging werken als groepsleider bij de Noordelijke stichting auditief gehandicapten. In mijn werk zat ik dus weer tussen de doven en door de dove-contacten die ik had werd ik in mijn vrije tijd gevraagd om te tolken. Er bestonden toen nog geen officiële gebarentolken. Ik verdiende er niets mee en ging meestal naar huis met een fles wijn of een boekenbon. Toen op Guyot de gebaren weer werden ingevoerd maakte ik deel uit van het team dat het personeel en de ouders en familie gebarenles gaf. Ik rolde als vanzelf steeds meer in het tolkwerk. Toen in 1985 de eerste tolkopleiding werd opgezet, hoefde ik alleen nog maar zeven maanden op zaterdag een cursus te volgen om een diploma te krijgen.’ Tjitske: ‘Bij mij ging dat iets minder makkelijk. Ik zat niet in het dovenwerk en ik moest naar Maarn, waar ik twee jaar lang een tolkopleiding volgde. Allemaal Coda’s of mensen met een doof broertje of zusje. Wat een herkenning! Veel docenten waren doof zoals Martie Koolhof, Ate Tiersma en Johan Weseman, Sam Patypeluhu en Wim Emmerik. Om ‘het verhaal’ van hun kant te horen en te ervaren was heel waardevol voor ons.’

Ongeremd taalgebruik
Het valt op dat Tjitske en Andries allebei heel origineel en expressief zijn in hun taalgebruik. Bijzonder voor twee Coda’s die het, voor wat betreft de ontwikkeling van hun Nederlandse taalgebruik, niet van hun ouders moesten hebben. Tjitske: ‘Wij konden thuis vroeger alles zeggen. Niemand zette er wat praten betreft ooit een rem op. Niemand hoorde ons. We waren totaal vrij in wat we tegen elkaar zeiden en namen geen blad voor de mond. Dat er regels en gewoonten zijn in de omgang en dat je bepaalde dingen beter niet zomaar kunt zeggen, dat hebben wij pas later, door schade en schande moeten leren. Dat wij over veel dingen kunnen praten komt ook door ons beroep. Door het tolkwerk heb ik door de jaren heen, gratis en voor niets, voor allerlei verschillende opleidingen de lesstof kunnen volgen. Natuurlijk niet de praktische gedeeltes, maar vooral de theorie’, voegt ze er lachend aan toe. ‘Soms levert dat grappige situaties op. Een keer had de buurman autopech. Zonder dat ik ooit zelf aan een auto geknutseld had, kon ik vanuit de lessen die ik heb getolkt op een monteursopleiding zeggen: ’t probleem zit ‘m in de startmotor of de bobine.’ Achteraf bleek dat toen te kloppen. En door de vele artsenbezoeken met doven heb ik heel wat medische kennis opgedaan. Ze kunnen me niet zo makkelijk iets wijsmaken. Bij sommige symptomen heb ik de diagnose al gesteld voordat de arts die uitspreekt. Als tolk raak je door de jaren zo op heel veel verschillende gebieden ingewijd. Soms is dat frustrerend omdat ik ‘maar’ de tolk ben en niet handelingsbevoegd, terwijl ik vaak al lang heb gezien wat er moet gebeuren.’

Eén voet op een voetstuk en één in de goot
Tjitske: ‘Vroeger zeiden mensen dingen tegen ons als: ‘je vader en moeder zijn niet gek hoor!’ ‘Dus wel’, dachten wij dan. En soms als we teveel praatten of niet alles vertaalden naar onze ouders zeiden ze: ‘jullie moeten je schamen! ’t Is al zielig genoeg voor je ouders dat ze doof zijn. Jullie moeten ze helpen! Daar komt dat schuldgevoel dus vandaan.’ Als kind werden wij met één voet op een voetstuk geplaatst, vanwege dat knappe kunstje dat wij kenden en met de andere voet stonden we in de goot. Men vond ons onaangepast, we praatten te hard en werden te weinig gecorrigeerd. Terugkijkend zijn die 25 tolkjaren jaren geweest van hard werken om die twee benen weer een beetje in evenwicht en gelijkvloers te krijgen. De tolkopleiding en het tolken hebben mij geholpen mijzelf en mijn ouders beter te begrijpen mijn jeugd te verwerken. Op een gegeven moment kwamen er veel lastige gevoelens uit mijn jeugd bovendrijven en ben ik een hele tijd heel boos geweest op mijn ouders. Dat ging pas over toen ik trouwde en zelf kinderen kreeg en ik zag hoe lief ze waren voor hun kleinkinderen. Die eerste cursussen die ik 25 jaar geleden volgde met andere Coda’s, waren een feest van herkenning. De bijzondere en vaak moeilijke dingen die zich in onze jeugd in Friesland hadden afgespeeld bleken zich ook in Coda-gezinnen in Brabant, Zeeland en Noord Holland te hebben voorgedaan. Plotseling stonden we niet meer alleen. Dat lotgenotencontact werkte bevrijdend. Het was in de tijd van de cursussen van de Volkshogeschool in Bakkeveen. Haulerwijk ligt op een steenworp afstand van Bakkeveen dus wij werden vaak gevraagd om te tolken. Die cursussen waren fantastisch, zowel voor de doven als voor ons codatolken.’

Prachtberoep
Tjitske: ‘Als kind al was ik enorm nieuwsgierig. In de kerk wilde ik altijd weten wat zich achter het altaar bevond en bij toneel wilde ik het liefst achter de coulissen kijken. Het tolken heeft mij veel van die geheime inkijkjes gegeven in uiteenlopende situaties. De vele contacten en ook alle verschillende onderwerpen waarmee ik in aanraking ben gekomen, hebben mij enorm verrijkt. Gebarentolk vind ik na al die jaren nog steeds een allemachtig mooi beroep! Niet alles is natuurlijk even leuk om te tolken. Zo tolk ik tegenwoordig geen SPW-opleidingen meer. Ik had zo vaak het gevoel alleen maar verloren tijd te moeten tolken, zoals in de werkgroepjes waar vaak over van alles en nog wat gekletst werd. Dat doe ik niet meer. Ik heb door de jaren heen altijd een strenge tolkregel voor mezelf gesteld, namelijk: ik ga hier niet weg voordat ik denk: ‘dit is allemaal begrepen’. Als ik zie dat de boodschap niet overkomt grijp ik radicaal in en dwing de spreker, vaak een docent of een arts, zijn of haar woorden opnieuw, eenvoudiger, te formuleren. En als biijkt dat de cliënt thuis toch vergeten is wat de dokter allemaal zei, dan mogen ze mij altijd bellen.’ Andries: ‘Ook ik ben me bewust dat mijn beroep me door de jaren heen voor een groot deel bevrijd heeft van de last uit mijn jeugd. Ik laat me niet meer zo snel ‘de schuld’ aanpraten. Het freelance karakter van het beroep vind ik heerlijk. Naast de vaste 14 uur p.w. die ik in dienst ben als tolk voor het GGZ team voor Doven en SH in Groningen, ben ik ben eigen baas. Ik ben iemand die graag voor zichzelf zorgt, graag zelfvoorzienend is en liever geen baas boven zich heeft. Het beroep tolk past in vele opzichten goed bij mij.’

Acteerplezier
Andries en Tjitske delen nóg een interesse: toneelspelen. Beiden zitten ze bij een toneelvereniging in hun eigen dorp. Tjitske heeft niet alleen een vlotte babbel, maar ook nog eens een vlotte pen en ze schrijft regelmatig revues voor de plaatselijke toneelvereniging. Tjitske: ‘Mijn vader kon heel goed typetjes nadoen. Het was hilarisch hoe hij een bepaalde vrouw uit het dorp nadeed in de zuinige manier waarop ze het kerkelijk avondmaal ontving. Toneelspelen en schrijven is een geweldige uitlaatklep. Naast een jeugd waarvan we een groot deel van ons leven hebben ‘bij moeten komen’, hebben we ook het acteerplezier en talent van onze ouders meegekregen.’

Door: Onno Crasborn
Beeld: Daan Heimans