Recht op arbeid voor doven

W&G 01-2012

Dove Jongeren op het VSO (Voortgezet Speciaal Onderwijs) in Haren denken maar liever niet te veel na over de toekomst. Eerst hun examen en dan zien ze wel wat er daarna gebeurt als ze moeten gaan werken of studeren in de horende wereld.“Na mij de zondvloed is hun houding” ondervond Johan Wesemann, toen hij in 2006 een aantal leerlingen sprak in verband met zijn onderzoek ‘Baanbrekend werk’.

Ook de leerkrachten van het VSO die hij sprak, waren niet erg bezig met het toekomstig leven van hun leerlingen. Ze zagen geen mogelijkheden om binnen het toch al volle lesprogramma trainingen op te nemen, die leerlingen zouden kunnen voorbereiden op de overstap naar de horende maatschappij. Na het VSO komt er een einde aan het beschermde wereldje van het dovenonderwijs. Er is dan nog wel ambulante begeleiding vanuit het doveninstituut mogelijk en er is een Bureau Arbeid dat doven helpt om werk te vinden en te behouden, maar dat kan niet voorkomen dat de stap naar de horende wereld tot grote frustraties en teleurstellingen leidt. Kan het anders? vraagt Wesemann zich af in zijn scriptie en daarmee zoekt hij het niet in eenvoudige oplossingen maar gaat hij diepgravend te werk.

nr 1 VSO

Empowerment
In tachtig pagina’s gaat hij door de geschiedenis van het dovenonderwijs en het emancipatieproces van doven en dat van hem zelf. Hij maakt een vergelijking met andere emancipatiebewegingen zoals vrouwenemancipatie en vindt daarin steun voor zijn stelling dat het vooral gaat om empowerment van doven. Empowerment, dus niet aanpassing. Volgens Wesemann kan je pas functioneren in een horende omgeving als je je bewust bent van de verschillen in beleving en omgangsvormen tussen de doven- en horende wereld. Dus moet je eerst je eigen wereld goed kennen en weten hoe die verschilt van de horende wereld. Diepgaande kennis van gebarentaal en dovencultuur is daarom zo belangrijk. Die kennis is niet alleen voor doven zelf belangrijk, ook voor professionals die met doven werken. Vanuit die kennis krijg je meer inzicht in de problemen die doven moeten overwinnen om zich op een prettige manier te handhaven in een horende omgeving. Daar is training voor nodig en het zou goed zijn als dat soort trainingen ook worden aangeboden.

Welke rol speelt het onderwijs daarin?
“Onderwijs is nog nooit de motor geweest van belangrijke maatschappelijke veranderingen, constateert Wesemann. “Ik ben nr 2 vso 2vroeger vreemd aan gekeken als ik zei dat de invoering van Nederlandse Gebarentaal de samenleving toegankelijker zou maken voor dove mensen. Wil jij de samenleving veranderen met de gebarentaal. Dat bestaat niet, een onzinnige gedachte, reageerde een oud-directeur van een doveninstituut in de jaren zeventig.” Overigens was Wesemann wel aangenaam verrast dat de leerkrachten van VSO, die hij interviewde voor zijn onderzoek, nu toch allemaal sterk hechten aan tweetalig onderwijs. Ze vinden het belangrijk voor de cognitieve ontwikkeling van dove leerlingen, ook nu er steeds meer leerlingen zijn met een cochleair implantaat. In zijn scriptie doet Wesemann aanbevelingen om tot een nauwere samenwerking te komen tussen onderwijs, ambulante begeleiding en Bureau Arbeid (later Werkpad). Wellicht zijn deze aanbevelingen (deels) gerealiseerd, maar nieuwe ontwikkelingen in het onderwijs werken ook tegen. Politiek en marktwerking zorgen voor een beleid bij de scholen, waarin het behoud van een marktaandeel misschien wel belangrijker is dan het belang van het dove kind. Al tijdens het onderzoek vroegen sommigen zich af of het VSO en het internaat er straks nog wel zullen zijn. De politiek wil het liefst deelname aan regulier onderwijs bevorderen met begeleiding vanuit expertisecentra. Dat was aanleiding voor onderzoek naar de toekomst van het onderwijs voor doven en slechthorenden. Simea, brancheorganisatie voor onderwijs en zorg aan mensen met een communicatieve beperking, deed vervolgens op basis van onderzoek aanbevelingen om het onderwijs te clusteren en samenwerkingsverbanden te leggen. Van het totale cliëntenbestand bij Kentalis is nu nog maar 7,1 % doof. Dat lijkt geen positieve ontwikkeling voor het dovenonderwijs.

Kennis over doofheid
Te lang is kennis over doofheid opgebouwd zonder doven erbij te betrekken. Het ging volgens Wesemann altijd over doven, niet in samenspraak met doven. Dovenscholen waren altijd sterk naar binnen gericht. Binnen de schoolmuren was een hoge mate van specialisatie opgebouwd. Daarbuiten was de kennis over doofheid maar heel beperkt. Het onderwijs van vóór 1980 typeert hij als star, gericht op beheersen en controleren. Pas na 1980 gingen de deuren van dovenscholen open voor nieuwe inzichten.

Dat betekent nog niet dat er in die jaren daarna voldoende en goed onderzoek kwam over de dovenwereld. In de ogen van Wesemann in ieder geval niet voldoende om moeilijke vragen als toetreding tot de arbeidsmarkt en het regulier onderwijs te beantwoorden. In feite gaat het om de vraag hoe je het levenspad van doven lichter en zinvoller kan maken. “Het kennen van een gang door het leven van doven in de horende samenleving”. Volgens Wesemann heb je daarvoor kennis nodig van de denk en taalstructuur van dove mensen. Je moet begrijpen hoe de dovencultuur zich verhoudt tot de horende wereld. Je moet niet alleen maar zeggen dat iets ‘typisch voor doven is’, maar ook begrijpen waarom dat zo is. Het gaat om onbewuste eigenschappen van doven, de innerlijke taal. Dat is geen gemakkelijke opgave. Wesemann citeert: “Horende dovenpedagogen moeten hun eigen onkunde en machteloosheid onder ogen durven zien” Zelf beseft hij terdege hoe moeilijk en zelfs onmogelijk het is om te begrijpen welke formele en informele interacties er allemaal plaats vinden op de werkvloer tussen horenden.

nr 1 vso beroepen voor doven

Twee werelden
Een duaal leven, zo typeert Johan Wesemann het werkend leven als dove in zijn scriptie. Duaal, want het arbeidsleven speelt zich af in een horende wereld, de vrije tijd in de dovenwereld. Je kunt maar beter constateren dat die verschillende werelden er zijn, meent hij. Zet een horende tussen een groep doven of een Nederlander tussen een groep Chinezen. Die ene persoon tussen de groep anderstaligen zal het moeilijk hebben. Er is een natuurlijke tweedeling. Te lang heeft men in het dovenonderwijs gewerkt vanuit de illusie dat door spraakonderwijs een dove zich wel zou kunnen aanpassen in de horende wereld. Maar zo simpel is het niet om je een ‘prettige’ plek te veroveren op de arbeidsmarkt. Het is er ook niet makkelijker op geworden meent hij. In deze kennismaatschappij is er voortdurend sprake van overlegsituaties waar doven al snel worden buitengesloten. Voor zijn onderzoek sprak hij met ambulante begeleiders en arbeidstoeleiders van Bureau Arbeid. Een ambulante begeleider constateerde dat er een type doven is, die geen tolk wil hebben op het werk. Hij redt zich wel en wil zich niet als gehandicapt of doof presenteren. Uiteindelijk leidt dit, volgens deze ambulant begeleider, tot isolement en vereenzaming. Een arbeidstoeleider van Bureau Arbeid gaf nog een voorbeeld van machtsongelijkheid op de werkvloer: Een dove jongen werkt al jaren op een bedrijf en is een prima werknemer. Hij heeft goed contact met zijn collega’s. Op een gegeven moment krijgen de werknemers nieuwe bedrijfskleding. Als grap drukken collega’s bij elkaar op de bretel, waarna de broek afzakt. Ook bij de dove collega, die dat goed kan hebben en hartelijk mee lacht. Het gaat goed tot de dove jongen zelf op de bretel drukt van een collega. Dat wordt niet gepikt en ze nemen hem te grazen door over hem te klagen bij de chef. Kennelijk is er een ongeschreven regel dat hij wel tegen een grapje moet kunnen, maar zelf geen geintjes moet uithalen. Is er een soort ongeschreven code dat gehandicapte werknemers hun plaats moeten weten?

Recht op arbeid
Wesemann wijst nadrukkelijk op mensenrechten, het recht op arbeid en gelijke behandeling. Minder dan in de Amerikaanse cultuur vinden wij het vanzelfsprekend dat een bedrijf zich aanpast om de werknemer met een handicap te faciliteren. Oorlogsveteranen hebben in Amerika voor een cultuur gezorgd waarin gelijke behandeling van gehandicapten vanzelfsprekend is. In Nederland benaderen we gehandicapten meer vanuit zorg. Misschien pakt dat in materiële zin niet zo slecht uit, maar immaterieel betekent het een geur van zieligheid en afhankelijkheid. De maatschappij is daarvan doordrenkt en dat levert een soort onderwijs op waarin doven onvoldoende leren voor zichzelf op te komen. Dove kinderen hebben een groot netwerk van hulpverleners om zich heen. Zelfs (horende) kinderen slaan tegenover het dove kind een soort hulpverlenerachtige toon aan. Wesemann spreekt over aangeleerde hulpeloosheid. Op school zouden dove leerlingen meer training moeten krijgen om zich staande te houden in horende wereld. Er is veel creativiteit nodig om mee te draaien in de horende wereld met behoud van eigen zelfstandigheid en identiteit. Wesemann heeft het over het ontwikkelen van strategieën. Hoe zorg ik bijvoorbeeld voor bondgenoten onder collega’s en arbeidstoeleiders? Dove jongeren moeten concrete voorbeelden krijgen hoe ze een grotere zelfstandigheid in de horende wereld kunnen verwerven. Het heeft alles met emancipatie te maken.

Leren uit ervaring van oud-leerlingen
Afgelopen zomer sloot Arnold de Vries zijn master dovenstudies af met een onderzoek naar werkervaringen van dove jongeren. ‘Sluiten opleiding en werk op elkaar aan?’ was zijn onderzoeksvraag. Hij benaderde het vraagstuk heel concreet vanuit zijn ervaring als jobcoach bij Bureau Arbeid/ Werkpad . Het kostte hem moeite dove jongeren te vinden om zijn enquête te beantwoorden. Ook een oproep in dit blad om ervaringen te mailen leverde geen reactie op. Het wijst misschien op de door Wesemann gesignaleerde houding om het onderwerp ‘werk’ enigszins te verdringen. De Vries signaleert dat er vanuit de scholen geen enkel contact is met het bedrijfsleven. Een kwalijk voorbeeld daarvan is dat er in de administratieve sector wordt gewerkt met softwarepakketten, die men niet kent op de doven/SH scholen, terwijl ze er wel voor op moeten leiden. De Vries pleit voor meer contact tussen school en bedrijfsleven en een leerlingvolgsysteem vanuit school zodat het dovenonderwijs lering kan trekken uit de ervaringen van hun oud-leerlingen. Van de 22 geïnterviewde dove jongeren had 55% geen werk. De Vries constateert in zijn scriptie dat de belangenorganisatie van de scholen, Simea en die van de ouders, Fodok geen gegevens hebben of een beleid voeren wat betreft de opbrengst van de scholing ten aanzien van werk. Daar is wat betreft de Fodok onlangs wel verandering in gekomen.

nr vso 3

Twee plannen
Zoals Wesemann al zei: maatschappelijke verandering komt niet vanuit het onderwijs, maar vanuit de basis. De landelijke belangena organisaties voor doven, slechthorenden en mensen met een spraaktaalhandicap, kortweg de Molenorganisaties, hebben ona langs een plan gepresenteerd om jongeren aan werk te helpen. Roos Wattel van de JongerenCommissie en Inge Doorn van de Fodok zijn de projectleiders. Het is driejarig project waarvoor suba sidie is verleend. Hoewel er geen concrete cijfers zijn gaan ze er vanuit dat 50 % van de jongeren uit hun doelgroep werkloos is. Het gaat in het plan om een tweezijdige benadering. De attitude van de werkzoea kende jongeren (doof, SH, ESM) moet veranderen en ook het imaa go van deze jongeren bij de werkgevers. Er wordt gezocht naar dertig coaches/ buddy’s die de jongeren willen ondersteunen vana uit hun eigen ervaring en solidariteit. Aan deze buddy’s wordt eerst een training aangeboden. Vanuit het netwerk van leden en ouders worden zestig werkgevers geworven om deel te nemen aan het project. Wesemann presenteerde na zijn onderzoek in 2006 ook een plan, TREDS genaamd, Educatie en Trainingscentrum voor Doven en Slechthorenden. Het plan was breder van opzet. Je kan het zien als een voortzetting van het vormingswerk voor doven en zou daara mee een gat vullen dat is gevallen sinds Volkshogeschool Allardsoog in Bakkeveen haar deuren sloot voor doven. Heel specifiek benoemt Wesemann in zijn plan trainingen voor dove en SH jongeren om de overgang van school naar werk te verbeteren. Het zou mooi zijn als beide plannen goed op de rails komen en er samenwerking komt op onderdelen. Maar er is één obstakel. Het woord buddy. Johan Wesemann gruwt van het woord buddy. Hij associeert het woord met hulp aan ernstig zieke patiënten. Buddy betekent maatje en is ook een bekende term in de duikwereld. Maar toch…. Hij geeft de voorkeur aan het woord mentor. Elke associatie met zieligheid en afhankelijkheid dient volgens Johan vermeden te worden.

nr 1 vso 4
J. B. Wesemann, Baanbrekend werk, scriptie Masteropleiding Organisatie Cultuur en Management Universiteit Utrecht, 2006 A.A. de Vries, Dove Jongeren, sluiten opleiding en werk op elkaar aan?, scriptie Masteropleiding HBO Dovenstudies2011 Projectplan Aan het werk, hoe doe je dat? Fodok en andere Molenorganisaties 2011 TREDS, Discussienota : Educatie en Trainingscentrum voor Doven en Slechthorenden, Johan Wesemann, Dick Kramer, Jan Middel, 2007

Door: Agnes van Brussel
Illustratie: Saskia Heuer