W&G 02-2011 “Ik ben in positieve zin jaloers op dove jongeren. De doven van nu krijgen meer kansen op ontplooiing dan wij vroeger kregen.” Annelies Beekman zegt het zonder spijt. “Je kunt de tijd toch niet terugdraaien,” vult haar man, Albert, aan. Beiden zijn geboren in 1955. Dat betekent een schoolloopbaan en opvoeding zonder gebarentaal. Tenzij je dove ouders had. “Waar hadden onze ouders NGT moeten leren? Er bestonden geen cursussen NGT.” Pas in 1980 kwam de grote ommekeer, die het leven van doven veranderde. Daarvoor moest je je maar zien te redden met spraak afzien en eindeloze logopedielessen.
Annelies en Albert zitten buiten in de zonnige achtertuin van hun eengezinswoning in het Gelderse Barchem. Ze halen herinneringen op aan hun jeugd in het pre-gebarentaal tijdperk. “Weet je nog? En hoe ging dat ook alweer?” Ze zaten allebei op de dovenschool in Effatha, maar leerden elkaar pas later kennen.
“Er is zoveel tijd verspild in onze schooljaren. Je zat altijd maar te wachten op elkaar. Het duurde eindeloos voordat je klasgenoten alle gesproken zinnen begrepen. Sommige kinderen hadden heel veel moeite met het spraak afzien. Ondertussen zat je je te vervelen.” “Er was een grote kloof tussen docent en leerling” vertelt Albert Beekman. “De onderwijzers namen de leerlingen niet serieus.” Albert zat van zijn derde tot zijn zevende op het internaat van Effatha. Hij herinnert zich nog het vissen in de rivier de Vliet. “Die vissen werden daarna op het internaat gebakken. Dat was feest voor ons!” Op zijn zevende ging hij naar De Boschschool in Arnhem, een SH-school, want Albert had aardige hoorresten. “Toen wel,” zegt hij spijtig. “Drie jaar geleden is mijn laatste restje gehoor weggevallen.” En sinds kort heeft hij een CI, die vooral bedoeld is om Tinnitus tegen te gaan.
De overgang naar de Boschschool betekende ook het einde van zijn internaatsleven. Vanuit zijn woonplaats Apeldoorn reisde hij gewoon per lijnbus over de Veluwe naar Arnhem. “We zaten altijd met z’n vijven achterin de bus, allemaal slechthorende kinderen.” Beider ouders legden zich er niet bij neer, dat hun dove kind op een internaat zou moeten opgroeien. Annelies ouders regelden dat ze doordeweeks bij een kinderloze tante en oom kon wonen in Voorburg. Die waren dol op haar en gaven haar alle aandacht. “We hebben het heel gezellig met elkaar.”
In het weekend ging Annelies naar huis in Bodegraven Daar zat ze dan aan tafel tussen haar zeven horende gezinsleden, haar ouders, drie broers en twee zussen. Ze merkte dat ze veel miste in de communicatie. Toch was het een warme liefdevolle omgeving. “Mijn broers namen me mee de natuur om naar vogels te kijken. Ze leerden me de namen van de vogels en hun eigenschappen. Ze deden zelfs een poging om uit te leggen welk geluid ze maakten. Zinloos want ik ben altijd totaal doof geweest. De oorzaak is nooit ontdekt.” Annelies’ ouders waren zo betrokken bij haar en haar doofheid, dat haar vader op Effatha solliciteerde. Hij werd aangenomen en kreeg een soort P.R.-functie, waarin hij door het land reisde om fondsen te werven voor Effatha. Later toen Annelies zelfstandig woonde, namen ze een doof pleegkind uit Suriname in huis.
Niets te kiezen
Toen Albert 14 was ging hij terug naar Effatha. Zijn ouders verhuisden naar Den Haag. Ze wilden voor hun jongste kind, dat ook doof bleek, geen internaat meer. Er brak voor Albert een hele intensieve tijd aan. Overdag ging hij naar de ulo en ’s avonds naar de nijverheidsschool om het vak metaalbewerking te leren. Dat laatste was niet zijn eigen keuze.“Ik wou technisch tekenaar worden, maar dat mocht niet van Effatha. De schooldirectie bepaalde je beroepskeuze en mijn ouders konden daar niets aan veranderen. Dus ik ging op de fiets naar school, naar huis en ’s avonds weer naar school. Je moest een bordje SH op je fiets hebben voor de verzekering, werd gezegd. Maar ik sloopte het er elke keer vanaf.” Weinig mensen weten wat het bordje SH betekent. Annelies gaf er steevast haar eigen betekenis aan, als mensen het aan haar vroegen. “Snoep halen” zei ze dan. Bij Annelies pakte de beroepsopleiding beter uit. Ze mocht een beroepentest doen en daar rolde de tuinbouwschool uit vanwege haar liefde voor de natuur. Het was een goede keus. Dat zie je direct als je om je heen kijkt in de tuin van Albert en Annelies.
Het gekakel van de kippen kondigt verse eitjes aan. De tuinboontjes zijn al voorgezaaid en kunnen in de koude grond. Andijvieplantjes moeten nog even in de kleine kas blijven. De hele tuin getuigt van vaardige groene vingers. Natuurlijk hadden Albert en Annelies elkaar op school wel gezien. Maar de vonk sloeg pas echt over op een groot dovenfeest in Voorburg. Sindsdien zijn Albert en Annelies onafscheidelijk. Getrouwd, drie kinderen, en nu beland in de opa en oma fase. Hun trouwerij in 1977 betekende een landelijke primeur. Voor het eerst was er een officiële doventolk bij een huwelijksvoltrekking. De plaatselijke krant maakte er een mooie reportage van met foto. “Mevrouw Kamerling (zelf met een dove man gehuwd) fungeerde als vertaalster,” aldus het krantenbericht. Alleen hun jongste kind bleek aan één kant doof, maar alle drie leven in een horende wereld. “Vroeger gingen de kinderen vaak mee naar dovenactiviteiten en ze hebben thuis NGT meegekregen Maar ze doen ze er weinig mee. Ze zijn hun eigen weg gegaan. Natuurlijk” zegt Annelies, “ze, moeten hun eigen keuzes maken. Dat vind ik belangrijk.”
Een dove groepsleider
Albert en Annelies woonden bijna 25 jaar met hun gezin in Gouda en waren daar actief in de jeugdraad van de Nederlandse Christelijke Bond van Doven, NCBD. “We organiseerden veel voor dove jeugd en besteedden ook veel aandacht aan de zwakkere dove groepen, doof/blinden en meervoudig gehandicapten. Die worden nu weleens vergeten,” vindt Albert. Als groepsleider op Effatha en nu voor Kentalis, is Albert altijd bezig met dove jongeren. Toen hij destijds solliciteerde op Effatha voor een functie als groepsleider was dat heel ongewoon. Doven mochten niet werken op het doveninstituut en dus werd hij in eerste instantie afgewezen. Bij zijn tweede sollicitatie lukte het wel. In 1990 begon hij zijn loopbaan bij Effatha en nu werkt hij onder de overkoepelende naam Kentalis in St. Michielgestel. Een dove onderwijsmedewerker in het Instituut Voor Doven. Dat was ooit vloeken in de kerk. De tijden zijn ècht veranderd.
Annelies had jarenlang haar handen vol aan de kinderen en kwam pas in Barchem weer aan werken toe. Toen de kinderen deur uit waren wilden Albert en Annelies landelijk wonen en dat lukte hen in Barchem. “Hier in het oosten moet je doven met een lampje zoeken. De dichtst bijzijnde dovenwelzijnsstichting zit in Hengelo,” vertelt Albert. “Een keer per maand is er gebarencafé in Zutphen. We vermoeden dat hier in het oosten van het land wel meer doven wonen, maar ze lijken zich te verstoppen. Ik ontmoet soms doven, die niet weten dat er doventolken bestaan en zich schamen zich voor hun handicap. Daar staat tegenover dat de dorpelingen je hier allemaal kennen en altijd groeten. Annelies komt langs de deuren als postbezorger en wordt altijd hartelijk begroet.” “Het is een heerlijke baan,” vindt ze.
Wat is het geheim van hun geluk? Het antwoord zit, volgens het echtpaar, in acceptatie van hun doofheid. De CI van Albert brengt daar geen verandering in. “Het grote probleem van kinderen met een CI is hun identiteit,” meent Albert. Ze voelen zich niet doof maar zijn ook niet horend. Natuurlijk baalt Albert wel eens als zijn horende collega’s in de pauze vergeten te gebaren. Ik kan wel blijven vragen maar ze doen het toch niet. En pas zat hij nog in een volle trein te lezen. Even later keek hij op en de trein was leeg. “Tja, er was iets omgeroepen.” Albert vreest wel dat dovengemeenschap te lijden krijgt door verbreiding van CI’s. Annelies is optimistischer. “Doven hebben elkaar nodig. Je kunt niet altijd op je tenen lopen tussen horenden. Als ik onder doven ben kan ik me ontspannen.” Albert vraagt zich wel eens af waarom zoveel mensen een CI nemen. “Misschien speelt het een rol dat het gratis is. Je hoeft bijna nooit meer batterijen te kopen, omdat de CI tegenwoordig een oplaadbare accu heeft. Een CI is voor doven goedkoper dan een hoorapparaat. Bizar toch?”
Door: Agnes van Brussel
Beeld: Don Muschter