W&G 06-2011 Begin november was het feest. Het beroep gebarentaaltolk bestond 25 jaar in Nederland. Alle reden om de tolken in het zonnetje te zetten. Begin jaren ’80 bestond er nog geen HBO-opleiding tot tolk, zoals nu aan de Hogeschool Utrecht.
Waar dat nodig was tolkten vooral horende kinderen van dove ouders (zogenaamde CODA’s, children of deaf adults). Gewoon, op basis van hun eigen ervaring en intuïtie. Ze waren immers vanaf de wieg af vertrouwd met de communicatie met doven, ook al sprak niemand in die tijd nog over ‘Nederlandse Gebarentaal’ en werden de kinderen niet beschouwd als tweetalig. Maar die kinderen zagen haarscherp wat er misging in de communicatie tussen hun dove ouders en horenden. Die levenservaring en kennis van gebarentaal namen ze mee naar situaties waar een tolk nodig was, of dat nou bij de dokter was of bij een cursus.
Midden jaren ’80 kwam de eerste opleiding voor gebarentaaltolken. Bij de ‘opleiding voor verzorgende en dienstverlenende beroepen’ in Maarn volgden twee groepen een MBOopleiding. Mensen die al veel ervaring hadden deden een verkorte variant. Daardoor was de dovengemenschap ineens zo’n 25 gediplomeerde tolken rijk. Een enorme stap in een tijd dat doven nog geen recht hadden op leef-, onderwijs- en werkuren. En een geweldige erkenning voor de dovengemeenschap en voor de mensen die al als tolk werkten.
Die tolken van het eerste uur zijn in november dus flink in het zonnetje gezet. Zo’n 19 tolken waren aanwezig bij het feest en het diner. Net als bij het televisieprogramma ‘De Reünie’ hadden sommigen elkaar nooit meer gezien sinds hun gezamenlijke opleiding in de jaren 80. Gardy van Gils zorgde ervoor dat het ook echt leek op het TV-programma. Zij speelde de rol van “Gardy Kamphues”. Aan de hand van foto’s uit de oude doos werden herinneringen opgehaald. Bemiddelingsbureau en beroepscode waren er in die tijd nog niet natuurlijk, maar wel een sterke band met de dovengemeenschap.
Die band was een belangrijk gespreksthema die avond: het onderscheidt de eerste generatie tolken van de laatste generatie. Inmiddels studeren er jaarlijks tientallen nieuwe tolken af aan de Hogeschool Utrecht. Zij hebben een veel gevarieerder achtergrond en motivatie. Studenten met dove ouders komen natuurlijk nog wel eens voor, maar zijn meer een zeldzaamheid geworden. Veel van de jongere studenten komen via de opleiding in contact met de dovengemeenschap, in plaats van andersom. Voor sommigen is het tolken alleen een beroep dat niet per se inhoudt dat je nauw betrokken bent bij de dovengemeenschap. Lang niet iedereen heeft dove contacten buiten het werk, laat staan een dove partner of dove ouders. Voor sommige oudere tolken is dat moeilijk te begrijpen.
De aard van de gebarentaal van tolken is ook wel veranderd, vertelde Wim Emmerik, met Martie Koolhof één van de gebarentaaldocenten bij de MBO-opleiding. De nadruk lag in die tijd veel meer op gebruik van mimiek en expressie en minder op het aanleren van grammatica en lexicon. “Ik wist helemaal niet wat een handvorm of een classifier was in die tijd”, vertelt Wim Emmerik. “Laat staan dat ik die aan anderen kon aanleren. Omdat de tolken meestal al vaardige gebaarders waren, gebruikten ze dat soort grammaticale constructies vanzelf al. Wat ik heb gedaan is mensen coachen in expressiever gebaren.”
Die expressiviteit is moeilijk aan te leren op latere leeftijd, als je het niet met de paplepel ingegoten hebt gekregen. Echt iets waar alle partijen in het veld (tolken, doven, opleiding, en de beroepsvereniging NBTG) samen aan zouden moeten trekken. Een goed thema voor een congres bij de viering van het 25-jarig bestaan van de NBTG in 2013. Dat wordt een groter feest waarbij alle tolken en de dovengemeenschap in het zonnetje komen te staan.
Door: Onno Crasborn
Beeld: Daan Heimans